Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
able /ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig; USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
academic /ˌæk.əˈdem.ɪk/ = NOUN: geleerde; ADJECTIVE: akademisch; USER: academische, academisch, wetenschappelijke, wetenschappelijk, academiejaar

GT GD C H L M O
acceptable /əkˈsept.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: aanvaardbaar, acceptabel, aannemelijk, toelaatbaar, welkom; USER: aanvaardbaar, acceptabel, aanvaardbare, acceptabele, aanvaardbaar is

GT GD C H L M O
accordingly /əˈkɔː.dɪŋ.li/ = ADVERB: dienovereenkomstig, overeenkomstig, dus; USER: dienovereenkomstig, derhalve, dienovereenkomstig te, overeenkomstig, bijgevolg

GT GD C H L M O
account /əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting; VERB: verklaren; USER: rekening, gehouden, met, houden, accountinstellingen

GT GD C H L M O
acquisition /ˌæk.wɪˈzɪʃ.ən/ = NOUN: verwerving, acquisitie, aankoop, verkrijging, aanwinst, aanschaffing, verkregene, talent; USER: acquisitie, verwerving, verkrijging, aankoop, aanwinst

GT GD C H L M O
actions /ˈæk.ʃən/ = NOUN: gedrag, handelwijze; USER: acties, handelingen, maatregelen, Akties, activiteiten

GT GD C H L M O
activity /ækˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: activiteit, bedrijvigheid, werkzaamheid, bezigheid, actie, optreden, handeling, vertier, levendigheid, gedoe; USER: activiteit, activiteiten, de activiteit, bedrijvigheid

GT GD C H L M O
acts /ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan; NOUN: handeling, wet, daad; USER: acts, handelingen, daden, fungeert, besluiten

GT GD C H L M O
added /ˈæd.ɪd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen; USER: toegevoegd, toegevoegde, voegde, bijgevoegd, extra

GT GD C H L M O
advertising /ˈadvərˌtīz/ = ADJECTIVE: advertentie-; NOUN: het adverteren; USER: advertentie-, reclame, Advertising, advertentie

GT GD C H L M O
affect /əˈfekt/ = VERB: invloed hebben op, aantasten, raken, betreffen, aangaan, invloed uitoefenen op, inwerken, aanbelangen, aandoen, roeren, voorwenden, voorliefde hebben voor; NOUN: affect; USER: invloed hebben op, aantasten, raken, beïnvloeden, invloed op

GT GD C H L M O
against /əˈɡenst/ = PREPOSITION: tegen, tegenover, met, jegens, strijdig met; USER: tegen, tegen de, tegenover, tegen het, met

GT GD C H L M O
agency /ˈeɪ.dʒən.si/ = NOUN: agentschap, vertegenwoordiging, agentuur, bemiddeling, tussenkomst; USER: agentschap, bureau, kantoor toe, makelaarskantoor, instantie

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
allows /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
always /ˈɔːl.weɪz/ = ADVERB: altijd, steeds, immer, altoos; USER: altijd, steeds

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
analyze /ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden; USER: analyseren, te analyseren, analyse, analyseren van, analyse van

GT GD C H L M O
analyzed /ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden; USER: geanalyseerd, analyseerde, geanalyseerde, analyseerden, onderzocht

GT GD C H L M O
anchored /ˈæŋ.kər/ = ADJECTIVE: ten anker, zeker, beproefd; USER: verankerd, verankerde, anker, voor anker, verankerd is

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
animals /ˈæn.ɪ.məl/ = NOUN: dier; USER: dieren, Huisdieren, Animals, dier, Planten

GT GD C H L M O
animated /ˈæn.ɪ.meɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: bezield, levendig, opgewekt, levend; USER: bezield, levendig, geanimeerde, geanimeerd, animatie

GT GD C H L M O
answer /ˈɑːn.sər/ = VERB: beantwoorden, antwoorden, antwoorden op, voldoen, beantwoorden aan, verhoren, baten, honoreren, zich verantwoorden weddens; NOUN: antwoord, repliek, beslissing, verdediging, bescheid; USER: beantwoorden, antwoord, antwoorden, te beantwoorden, answer

GT GD C H L M O
appraisal /əˈpreɪ.zəl/ = NOUN: taxatie, schatting, taxatiewaarde; USER: taxatie, beoordeling, evaluatie, de beoordeling, beoordeling van

GT GD C H L M O
appreciated /əˈpriː.ʃi.eɪt/ = VERB: waarderen, op prijs stellen, appreciëren, begrijpen, beseffen, schatten, hoogschatten, verhogen in prijs, stijgen in prijs; USER: waardeerde, gewaardeerd, waardeerden, prijs gesteld, duidelijk

GT GD C H L M O
approach /əˈprəʊtʃ/ = NOUN: nadering, toenadering, toegang, toegangsweg, aantocht; VERB: benaderen, naderen, aanspreken, zich wenden tot, grenzen, naken, nabijkomen, in aantocht zijn, aanzoeken om; USER: nadering, benaderen, aanpak, benadering, aanpak van

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
aren /ɑːnt/ = USER: Aren, nie

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
asked /ɑːsk/ = VERB: vragen, verzoeken, verlangen, eisen, uitnodigen, vergen, opgeven; USER: gevraagd, vroeg, vroegen, gestelde, verzocht

GT GD C H L M O
association /əˌsəʊ.siˈeɪ.ʃən/ = NOUN: vereniging, associatie, verbinding, deelgenootschap; USER: vereniging, associatie, Association, samenwerking, verband

GT GD C H L M O
associations /əˌsəʊ.siˈeɪ.ʃən/ = NOUN: vereniging, associatie, verbinding, deelgenootschap; USER: verenigingen, associaties, organisaties, verenigingen van, de verenigingen

GT GD C H L M O
assumption /əˈsʌmp.ʃən/ = NOUN: onderstelling, aanmatiging, hemelvaart; USER: onderstelling, veronderstelling, aanname, hypothese, uitgangspunt

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
atlas /ˈæt.ləs/ = NOUN: atlas, kaartenboek, satijn; USER: atlas, Atlas van, de Atlas

GT GD C H L M O
attitude /ˈæt.ɪ.tjuːd/ = NOUN: houding, postuur; USER: houding, attitude, instelling, houding van, houding ten

GT GD C H L M O
attitudes /ˈæt.ɪ.tjuːd/ = NOUN: houding, postuur; USER: attitudes, houdingen, houding, opvattingen, houding van

GT GD C H L M O
awareness /əˈweə.nəs/ = NOUN: bewustzijn, besef, bezinning; USER: bewustzijn, besef, voorlichting, bewustwording, bewust

GT GD C H L M O
back /bæk/ = ADVERB: terug, achteruit, achterwaarts; NOUN: rug, achterkant, achterzijde, achterste, rugleuning, ommezijde, rugstuk; VERB: steunen, teruggaan; USER: terug, rug, opnieuw, achterkant, weer

GT GD C H L M O
backbone /ˈbæk.bəʊn/ = NOUN: ruggegraat; USER: ruggegraat, ruggengraat, backbone, hoofdketen

GT GD C H L M O
bags /bæɡ/ = NOUN: zak, tas, buidel, weitas; VERB: omzakken, puilen; USER: tassen, zakken, bags, zakjes, Draagtassen

GT GD C H L M O
basic /ˈbeɪ.sɪk/ = ADJECTIVE: basis-, fundamenteel, basisch; NOUN: fundament; USER: basis-, basisch, fundamenteel, Basic, basis

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
become /bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen; USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden

GT GD C H L M O
behaviours /bɪˈheɪ.vjər/ = NOUN: gedrag, optreden, houding, wandel; USER: gedrag, gedragingen, het gedrag, gedrag te, gedrag van

GT GD C H L M O
being /ˈbiː.ɪŋ/ = ADJECTIVE: zijnde; NOUN: wezen, bestaan, aanzijn; USER: zijnde, wezen, zijn, dat, wordt

GT GD C H L M O
benefit /ˈben.ɪ.fɪt/ = NOUN: voordeel, baat, pré; VERB: baten; USER: voordeel, baat, profiteren, genieten, ten goede

GT GD C H L M O
benefits /ˈben.ɪ.fɪt/ = NOUN: voordeel, baat, pré; VERB: baten; USER: voordelen, uitkeringen, baten, prestaties, de voordelen

GT GD C H L M O
better /ˈbet.ər/ = ADVERB: beter; VERB: verbeteren; ADJECTIVE: verbeterd; USER: beter, betere, een betere, beter te, meer

GT GD C H L M O
beyond /biˈjɒnd/ = PREPOSITION: buiten, voorbij, boven, over, behalve; ADVERB: verder, meer dan, aan gene zijde van, verderop, aan de andere zijde van; USER: voorbij, verder, buiten, boven, dan

GT GD C H L M O
biggest /bɪɡ/ = USER: grootste, de grootste, belangrijkste

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
build /bɪld/ = VERB: bouwen, maken, aanleggen, construeren, stichten, aanbouwen; NOUN: bouw, lichaamsbouw, vorm, bouwwijze, gedaante, snit; USER: bouwen, bouw, te bouwen, opbouwen, bouwen van

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
businesses /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijven, ondernemingen, bedrijfsleven, activiteiten, bedrijf

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
care /keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg; VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn; USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care

GT GD C H L M O
carry /ˈkær.i/ = VERB: voeren, dragen, vervoeren, brengen, meedragen, overbrengen, meevoeren, sjouwen, meebrengen, wegvoeren, voorhebben, medevoeren; USER: dragen, voeren, vervoeren, uitvoeren, verrichten

GT GD C H L M O
case /keɪs/ = NOUN: geval, zaak, koffer, kast, kist, doos, koker, omhulsel, huls, aangelegenheid, affaire, naamval, foedraal, overtrek, ding, trommel, bus; USER: geval, zaak, bij, case, het geval

GT GD C H L M O
challenges /ˈtʃæl.ɪndʒ/ = NOUN: uitdaging, wraking, protest, exceptie; VERB: uitdagen, betwisten, opkomen tegen, tarten, wraken, trotseren, aanroepen, uittarten; USER: uitdagingen, problemen, uitdaging, de uitdagingen

GT GD C H L M O
civil /ˈsɪv.əl/ = ADJECTIVE: burgerlijk, beleefd, beschaafd, burger-; USER: burgerlijk, civiele, burgerlijke, maatschappelijk, het maatschappelijk

GT GD C H L M O
clinics /ˈklɪn.ɪk/ = NOUN: kliniek, klinisch onderwijs; USER: klinieken, clinics, ziekenhuizen, kliniek

GT GD C H L M O
club /klʌb/ = NOUN: club, vereniging, knots, knuppel, sociëteit, klaver, golfstok, bus, fonds, ziekenfonds, kalf; VERB: knuppelen; USER: club, de Club, club van, Lid van de Club, club van het

GT GD C H L M O
coin /kɔɪn/ = NOUN: munt, muntstuk, geldstuk, penning, muntstempel; VERB: munten, verzinnen, slaan, aanmunten; USER: muntstuk, munt, munten, coin, medaille

GT GD C H L M O
combines /kəmˈbaɪn/ = VERB: combineren, samenvoegen, verenigen, verbinden; USER: combineert, combinatie, gecombineerd, combinatie van, een combinatie

GT GD C H L M O
comes /kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van; USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig

GT GD C H L M O
common /ˈkɒm.ən/ = ADJECTIVE: gemeenschappelijk, gemeen, algemeen, gewoon, alledaags, ordinair, gemeenslachtig; NOUN: het gewone, meent, gemeenteweide; USER: gemeenschappelijk, gemeen, algemeen, gewoon, gemeenschappelijke

GT GD C H L M O
companies /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
compatibility /kəmˈpæt.ɪ.bl̩/ = NOUN: verenigbaarheid; USER: verenigbaarheid, compatibiliteit, verenigbaar, compatibel

GT GD C H L M O
concept /ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting; USER: concept, begrip, concept van, opvatting

GT GD C H L M O
concepts /ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting; USER: concepten, begrippen, Concepts, concept, concepten Directories

GT GD C H L M O
conditions /kənˈdɪʃ.ən/ = NOUN: voorwaarde, staat, toestand, conditie, stand, gesteldheid, bepaling, rang; VERB: bepalen, bedingen, voorbedingen, afhankelijk maken; USER: voorwaarden, omstandigheden, condities, Algemene voorwaarden, de voorwaarden

GT GD C H L M O
constitute /ˈkɒn.stɪ.tjuːt/ = VERB: vormen, uitmaken, samenstellen, instellen, aanstellen; USER: vormen, vormt, opleveren, beschouwd, uitmaken

GT GD C H L M O
consult /kənˈsʌlt/ = VERB: raadplegen, consulteren, overleggen, overleg plegen, beraadslagen, naslaan; USER: raadplegen, consulteren, overleggen, te raadplegen, raadpleeg

GT GD C H L M O
contribute /kənˈtrɪb.juːt/ = VERB: bijdragen, helpen, meewerken, medewerken; USER: bijdragen, dragen, bijdrage, bijdrage leveren, dragen bij

GT GD C H L M O
contributes /kənˈtrɪb.juːt/ = VERB: bijdragen, helpen, meewerken, medewerken; USER: draagt, draagt bij, bijdraagt, bijdrage, bijdragen

GT GD C H L M O
contribution /ˌkɒn.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: bijdrage, contributie, storting, inzending, belasting; USER: bijdrage, bijdrage toe, bijdrage van, bijdragen, inbreng

GT GD C H L M O
contributions /ˌkɒn.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: bijdrage, contributie, storting, inzending, belasting; USER: bijdragen, bijdrage, geschreven, premies, bijdragen van

GT GD C H L M O
core /kɔːr/ = NOUN: kern, hart, klokhuis, binnenste, pit; USER: kern, kern van, belangrijkste, kernactiviteiten, de kern

GT GD C H L M O
corporate /ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend; USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs

GT GD C H L M O
could /kʊd/ = VERB: kon; USER: kon, konden, kan, kunnen, zou

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
creates /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëert, schept, ontstaat, zorgt, maakt

GT GD C H L M O
creation /kriˈeɪ.ʃən/ = NOUN: schepping, benoeming, aanstelling, voortbrenging; USER: schepping, oprichting, creatie, creëren, scheppen

GT GD C H L M O
csr = USER: mvo, csr, van MVO,

GT GD C H L M O
customer /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant

GT GD C H L M O
decent /ˈdiː.sənt/ = ADJECTIVE: fatsoenlijk, behoorlijk, netjes, betamelijk, naar behoren, welvoeglijk, oorbaar; USER: fatsoenlijk, behoorlijk, fatsoenlijke, behoorlijke, waardig

GT GD C H L M O
decisions /dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid; USER: beslissingen, besluiten, beschikkingen, de besluiten, besluiten van

GT GD C H L M O
deeply /ˈdiːp.li/ = ADVERB: diep, diepzinnig, geheim; USER: diep, ernstig, diepe, sterk, dieper

GT GD C H L M O
depends /dɪˈpend/ = VERB: afhangen, afhankelijk zijn, hangen, vertrouwen, rekenen, steunen, zich verlaten, neerhangen, hangende zijn; USER: hangt, afhankelijk, hangt af, afhangt, is afhankelijk

GT GD C H L M O
destroy /dɪˈstrɔɪ/ = VERB: vernietigen, verwoesten, vernielen, verdelgen, uitroeien, afmaken; USER: vernietigen, verwoesten, vernielen, te vernietigen, vernietig

GT GD C H L M O
determines /dɪˈtɜː.mɪn/ = VERB: bepalen, vaststellen, beslissen, besluiten, determineren, beëindigen, beperken, eindigen; USER: bepaalt, bepalend, vaststelt, bepaald, bepalend voor

GT GD C H L M O
developed /dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend; USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen

GT GD C H L M O
dialysis /daɪˈæl.ə.sɪs/ = NOUN: dialysis; USER: dialyse, gedialyseerd, dialyse ondergaan, de dialyse

GT GD C H L M O
did /dɪd/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven; USER: deed, deden, gedaan, heeft, hebben

GT GD C H L M O
digital /ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal; ADJECTIVE: cijfer-; USER: digitaal, digitale, digital

GT GD C H L M O
directly /daɪˈrekt.li/ = ADVERB: rechtstreeks, direct, onmiddellijk, dadelijk, rechtop, overeind, aanstonds, zodra; USER: rechtstreeks, direct, directe, onmiddellijk

GT GD C H L M O
director /daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman; USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur

GT GD C H L M O
distinct /dɪˈstɪŋkt/ = ADJECTIVE: onderscheiden, duidelijk, verschillend, uitgesproken, apart, helder, klaar; USER: onderscheiden, verschillend, duidelijk, uitgesproken, verschillende

GT GD C H L M O
does /dʌz/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven; USER: doet, heeft, werkt, wel, betekent

GT GD C H L M O
donations /dəʊˈneɪ.ʃən/ = NOUN: schenking, gift, geschenk; USER: donaties, schenkingen, giften, donatie

GT GD C H L M O
duration /djʊəˈreɪ.ʃən/ = NOUN: duur, voortduring; USER: duur, looptijd, de duur, duration, duur van

GT GD C H L M O
each /iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman; USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar

GT GD C H L M O
economic /iː.kəˈnɒm.ɪk/ = ADJECTIVE: economisch, zuinig, spaarzaam; USER: economisch, economische, de economische, economie

GT GD C H L M O
economists /ɪˈkɒn.ə.mɪst/ = NOUN: econoom, economist; USER: economen, economisten, de economen, economen van

GT GD C H L M O
ecosystem /ˈekōˌsistəm,ˈēkō-/ = USER: ecosysteem, ecosystemen, ecosysteemdiensten, ecosysteem van, het ecosysteem

GT GD C H L M O
effect /ɪˈfekt/ = NOUN: effect, gevolg, uitwerking, indruk; VERB: uitvoeren, uitwerken, treffen, teweegbrengen, tot stand brengen, ten uitvoer leggen, ten uitvoer brengen, sluiten; USER: effect, werking, ingang, invloed, kracht

GT GD C H L M O
effects /ɪˈfekt/ = NOUN: bezittingen, goederen; USER: effecten, gevolgen, effect, werking

GT GD C H L M O
efforts /ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning; USER: inspanningen, pogingen, de inspanningen, inspanningen van, streven

GT GD C H L M O
eighth /eɪtθ/ = USER: eighth-, eighth, achtste; ADJECTIVE: achtste; USER: achtste, de achtste, acht

GT GD C H L M O
elements /ˈel.ɪ.mənt/ = NOUN: communie; USER: communie, elementen, onderdelen

GT GD C H L M O
embed /ɪmˈbed/ = VERB: zetten, inzetten, omgeven, ingang doen vinden, in een bedding leggen; USER: insluiten, embed, verankeren, inbedden, inbedding

GT GD C H L M O
emotional /ɪˈməʊ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: ontroerend, gemoeds-; USER: emotionele, emotioneel, emoties

GT GD C H L M O
employment /ɪmˈplɔɪ.mənt/ = NOUN: werk, dienst, gebruik, beroep, toepassing, bezigheid, ambt, aanwending, bediening; USER: werk, dienst, werkgelegenheid, de werkgelegenheid, tewerkstelling

GT GD C H L M O
empty /ˈemp.ti/ = ADJECTIVE: leeg, ledig, loos, hol, ijdel, vergeefs; VERB: leegmaken, ledigen, leeglopen, leeg worden, ruimen; NOUN: lege fles; USER: leeg, lege, leeg is, bevat, empty

GT GD C H L M O
energy /ˈen.ə.dʒi/ = NOUN: energie, arbeidsvermogen, wilskracht, fut, nadruk, spirit; USER: energie, energiebronnen, energieverbruik

GT GD C H L M O
english /ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels; ADJECTIVE: Engels

GT GD C H L M O
enjoyable /enˈjoi-əbəl/ = ADJECTIVE: aangenaam, prettig, genietbaar, genoeglijk, behaaglijk; USER: aangenaam, genietbaar, prettig, plezierig, plezierige

GT GD C H L M O
entrepreneurship /ˌɒn.trə.prəˈnɜː.ʃɪp/ = USER: ondernemerschap, ondernemen, het ondernemerschap, ondernemerschap te, van ondernemerschap

GT GD C H L M O
environments /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: omgevingen, milieus, omgeving, milieu

GT GD C H L M O
esteemed /ɪˈstiːm/ = VERB: achten, waarderen, hoogachten; USER: gewaardeerde, geachte, geacht, gewaardeerd, gerespecteerde

GT GD C H L M O
evaluate /ɪˈvæl.ju.eɪt/ = VERB: schatten, berekenen, de waarde bepalen van; USER: schatten, evalueren, beoordelen, te evalueren, evaluatie

GT GD C H L M O
evaluation /ɪˈvæl.ju.eɪt/ = NOUN: raming, schatting, taxatie; USER: evaluatie, evalueren, beoordeling, de evaluatie, evaluatie van

GT GD C H L M O
ever /ˈev.ər/ = ADVERB: ooit, steeds, altijd, eens, wel eens, immer, eenmaal; USER: ooit, steeds, nooit, altijd, ever

GT GD C H L M O
every /ˈev.ri/ = ADJECTIVE: elk, iedere, ieder, al, alleman; PRONOUN: iedereen; USER: iedere, ieder, elk, elke, alle

GT GD C H L M O
everybody /ˈev.riˌbɒd.i/ = PRONOUN: allemaal; USER: allemaal, iedereen, ieder, iedereen deze bijwerkingen

GT GD C H L M O
everything /ˈev.ri.θɪŋ/ = PRONOUN: alles, allemaal; USER: alles, alles wat, vindt u alle, vindt u alle informatie, alle

GT GD C H L M O
exactly /ɪɡˈzækt.li/ = ADVERB: precies, juist, nauwkeurig, nauwgezet, stipt, accuraat; USER: precies, exact, juist, echt, nauwkeurig

GT GD C H L M O
examined /ɪɡˈzæm.ɪn/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen; USER: onderzocht, onderzochte, bestudeerd, onderzoek, onderzoeken

GT GD C H L M O
example /ɪɡˈzɑːm.pl̩/ = NOUN: voorbeeld, model, toonbeeld; USER: voorbeeld, bijvoorbeeld, Zo, zoals, bijv.

GT GD C H L M O
experience /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding; VERB: ervaren, ondervinden; USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren

GT GD C H L M O
experiences /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaringen; USER: ervaringen, ervaring, ervaringen van

GT GD C H L M O
factors /ˈfæk.tər/ = NOUN: factor, agent; USER: factoren, factoren die, elementen

GT GD C H L M O
federal /ˈfed.ər.əl/ = ADJECTIVE: federaal, bonds; USER: federaal, federale, Federal, de federale, Bondsrepubliek

GT GD C H L M O
fifth /fɪfθ/ = USER: fifth-, fifth, vijfde, vijf-; NOUN: kwint; USER: vijfde, de vijfde, vijf, kwint

GT GD C H L M O
film /fɪlm/ = NOUN: film, vlies, waas, vliesje, rolprent, mistsluier; VERB: filmen, verfilmen, met een vlies bedekken; USER: film, folie, Fietsen, films

GT GD C H L M O
financial /faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk; USER: financieel, financiële, de financiële

GT GD C H L M O
find /faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken; NOUN: vondst, vindplaats, vangst; USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
fits /fit/ = VERB: aanpassen, monteren, voorzien, voegen, afstemmen, passend maken, uitrusten, geschikt maken; NOUN: aanval, toeval, vlaag, stuip; USER: past, fits, past bij, past op, sluit

GT GD C H L M O
five /faɪv/ = USER: five-, five, vijf

GT GD C H L M O
fixed /fɪkst/ = ADJECTIVE: vast, bepaald, strak, stationair, onbeweeglijk, niet vluchtig, vast aangesteld; USER: vast, gefixeerd, bevestigd, vastgesteld, vaste

GT GD C H L M O
focus /ˈfəʊ.kəs/ = NOUN: focus, brandpunt, haard, centrum; VERB: verzamelen, bijeenkomen, opeenhopen; USER: focus, richten, concentreren, gericht, zich richten

GT GD C H L M O
focuses /ˈfəʊ.kəs/ = NOUN: focus, brandpunt, haard, centrum; USER: richt, richt zich, concentreert, focust, gericht

GT GD C H L M O
follow /ˈfɒl.əʊ/ = VERB: volgen, opvolgen, volgen op, vervolgen, achtervolgen, handelen volgens, nalopen, nazetten, uitoefenen; NOUN: doorstoot; USER: volgen, volg, follow, volgt, te volgen

GT GD C H L M O
football /ˈfʊt.bɔːl/ = NOUN: voetbal, dringen kwestie; USER: voetbal, football, voetbalwedstrijd, voet bal, voetballen

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
fosters /ˈfɒs.tər/ = USER: bevordert, stimuleert, koestert, bevordert de, bevorderlijk

GT GD C H L M O
found /faʊnd/ = VERB: stichten, baseren, funderen, grondvesten, gronden, oprichten, gieten; USER: gevonden, vond, vinden, vonden, hebben gevonden

GT GD C H L M O
foundations /faʊnˈdeɪ.ʃən/ = NOUN: stichting, fundament, fundering, oprichting, grondslag, grondvesting, fondement, studiefonds; USER: funderingen, stichtingen, fundamenten, grondslagen, fundering

GT GD C H L M O
four /fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier; USER: vier, viertal

GT GD C H L M O
fourth /fɔːθ/ = USER: fourth-, fourth, fourth, vierde, vier-; USER: vierde, de vierde, het vierde

GT GD C H L M O
french /frentʃ/ = ADJECTIVE: Frans; NOUN: het Frans; USER: Frans, Franse, french, het Frans, de Franse

GT GD C H L M O
friend /frend/ = NOUN: vriend, vriendin; USER: vriend, vriendin, mail

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
functioning /ˈfʌŋk.ʃən/ = USER: functionerend, functionerende, functioneert, functioneren, werkende

GT GD C H L M O
gather /ˈɡæð.ər/ = VERB: verzamelen, vergaren, vergaderen, bijeenbrengen, plukken, rapen, sprokkelen, oogsten, afleiden, abstraheren, samenscholen, innemen, deduceren; USER: verzamelen, vergaren, te verzamelen, verzamelen van, het verzamelen

GT GD C H L M O
general /ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon; NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg; USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General

GT GD C H L M O
generate /ˈdʒen.ər.eɪt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken; USER: genereren, het genereren van, het genereren, genereren van, te genereren

GT GD C H L M O
german /ˈdʒɜː.mən/ = NOUN: Duits, Duitser; ADJECTIVE: Duits, Germaans; USER: Duits, Duitser, Duitse, german, Duitsland

GT GD C H L M O
gets /ɡet/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen; NOUN: jongen; USER: krijgt, wordt, zet, weer, komt

GT GD C H L M O
go /ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden; NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling; USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat

GT GD C H L M O
good /ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar; NOUN: heil; USER: goed, goede, good, een goede

GT GD C H L M O
goods /ɡʊd/ = NOUN: afscheid, vaarwel, adieu

GT GD C H L M O
green /ɡriːn/ = NOUN: groen, grasveld; ADJECTIVE: groen, vers, onervaren, onrijp, fris, nieuw, ongelooid; USER: groen, groene, green

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
growth /ɡrəʊθ/ = NOUN: groei, toename, ontwikkeling, aanwas, wasdom, toeneming, gezwel, uitwas; USER: groei, de groei, groei van, growth, groei te

GT GD C H L M O
handy /ˈhæn.di/ = NOUN: handdruk; VERB: de hand drukken, elkaar de hand drukken; USER: handig, handige, pas, hand, van pas

GT GD C H L M O
happens /ˈhæp.ən/ = VERB: gebeuren, plaats hebben, toegaan, voortgang hebben; USER: gebeurt, er gebeurt, gebeurt er, toevallig, geval

GT GD C H L M O
hard /hɑːd/ = ADJECTIVE: hard, zwaar; ADVERB: hard; USER: hard, harde, moeilijk, vaste, zwaar

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
heartbeat /ˈhɑːt.biːt/ = NOUN: hartslag, hartklopping; USER: hartslag, heartbeat, nanoseconde, hartslag te

GT GD C H L M O
helps /help/ = USER: helpt, helpt bij, helpen, draagt, zorgt

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
hereby /ˌhɪəˈbaɪ/ = ADVERB: hierbij, hierdoor; USER: hierbij, wordt, verklaart, verklaart voor, rechtdoende

GT GD C H L M O
hold /həʊld/ = VERB: houden, vasthouden, bevatten, behouden, inhouden, ophouden, doorgaan; NOUN: greep, houvast, vat, macht, steun; USER: houden, vasthouden, houd, te houden, houdt

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
however /ˌhaʊˈev.ər/ = ADVERB: echter, maar, toch, niettemin; CONJUNCTION: doch, hoe dan ook; USER: echter, maar, evenwel, wel, nochtans

GT GD C H L M O
human /ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig; USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten

GT GD C H L M O
humans /ˈhjuː.mən/ = USER: mensen, mens, de mens

GT GD C H L M O
idea /aɪˈdɪə/ = NOUN: idee, gedachte, denkbeeld, bedoeling, voorstelling, begrip, opvatting, plan, voornemen, oogmerk, verbeelding, fantasie; USER: idee, gedachte, beeld, Korting, voorstelling

GT GD C H L M O
if /ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval; USER: indien, als, wanneer, of, Bij

GT GD C H L M O
images /ˈɪm.ɪdʒ/ = NOUN: beeld, image, afbeelding, imago, evenbeeld, gelijkenis, schilderij, icoon, afspiegeling, standbeeld, metafoor; VERB: afbeelden; USER: afbeeldingen, beelden, images, foto

GT GD C H L M O
impact /imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot; VERB: stoten, indrijven; USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten

GT GD C H L M O
important /ɪmˈpɔː.tənt/ = ADJECTIVE: belangrijk, essentieel, wezenlijk, van betekenis, gewichtig, ernstig, verwaand, hoogdravend, gezwollen; USER: belangrijk, belangrijke, belang, belangrijkste, van belang

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
individual /ˌindəˈvijəwəl/ = ADJECTIVE: individueel, afzonderlijk, persoonlijk, hoofdelijk, op zich zelf staand; NOUN: individu, enkeling; USER: individueel, individu, afzonderlijk, individuele, afzonderlijke

GT GD C H L M O
influence /ˈɪn.flu.əns/ = VERB: beïnvloeden, invloed hebben, invloed hebben op, inwerken op, bewerken; NOUN: invloed, inwerking, protectie, inductie; USER: beïnvloeden, invloed, invloed op, van invloed, invloed zijn

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
initiative /ɪˈnɪʃ.ə.tɪv/ = NOUN: initiatief; USER: initiatief, initiatief van, het initiatief, initiatieven

GT GD C H L M O
innovation /ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering; USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te

GT GD C H L M O
insurance /ɪnˈʃɔː.rəns/ = NOUN: verzekering, assurantie; USER: verzekering, verzekeringen, verzekerings, verzekeringsmaatschappijen

GT GD C H L M O
interacting /ˌɪn.təˈrækt/ = VERB: op elkaar inwerken; USER: interactie, wisselwerking, de interactie, in wisselwerking, interagerende

GT GD C H L M O
interaction /ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking; USER: wisselwerking, interactie, actie, interacties, beweging

GT GD C H L M O
interesting /ˈɪn.trəs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: interessant, belangwekkend, wetenswaardig; USER: interessant, interessante, interessanter

GT GD C H L M O
internet /ˈɪn.tə.net/ = USER: internet, internet te, internetverbinding, Internetvoorzieningen, Internetbron

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
isn

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
jobs /dʒɒb/ = NOUN: Job; USER: jobs, banen, vacatures, arbeidsplaatsen, werkgelegenheid

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
keeping /ˈkiː.pɪŋ/ = NOUN: bewaring, hoede, onderhoud; USER: houden, het houden van, het houden, houden van, bijhouden

GT GD C H L M O
know /nəʊ/ = VERB: weten, kennen, begrijpen, herkennen, verstaan, onderscheiden, zich bewust van zijn; USER: weten, kennen, weet, kent, weet dat

GT GD C H L M O
large /lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig; USER: groot, large, grote, ruime, ruim

GT GD C H L M O
later /ˈleɪ.tər/ = ADVERB: later; USER: later, latere, hoger, daarna

GT GD C H L M O
lays /leɪ/ = VERB: leggen, opleggen, neerleggen, aanleggen, plaatsen, zetten, richten, ontwerpen, bezweren, beleggen, smeden, neerslaan, bekleden, pointeren, verwedden, doen bedaren, draaien, nederleggen, aanbieden; NOUN: leg, het leggen, ligging, lied, plan, leger, werk, richting, karwei, winstaandeel, stand van zaken; USER: legt, stelt, bevat, bepaald, ligt

GT GD C H L M O
learn /lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen; USER: leren, te leren, leer, leert, weten

GT GD C H L M O
least /liːst/ = ADJECTIVE: minst, kleinst, geringst; USER: minst, minste, minstens, tenminste, minimaal

GT GD C H L M O
legal /ˈliː.ɡəl/ = ADJECTIVE: wettelijk, legaal, wettig, rechtsgeldig, rechtskundig, rechtelijk, gewettigd, wets-; USER: wettelijk, legaal, wettig, juridische, wettelijke

GT GD C H L M O
legally /ˈliː.ɡəl.i/ = USER: wettelijk, legaal, juridisch, rechtsgeldig, wettig

GT GD C H L M O
legitimate /-ˌmāt/ = ADJECTIVE: rechtmatig, gerechtvaardigd, wettig, echt; VERB: wettigen, wettig verklaren, als wettig erkennen; NOUN: wettig kind, wettig vorst; USER: rechtmatig, wettig, gerechtvaardigd, legitieme, legitiem

GT GD C H L M O
legitimizes = VERB: legitimeren, wettigen, echten, als wettig erkennen; USER: legitimeert, wettigt, gelegitimeerd, legitimeren,

GT GD C H L M O
let /let/ = VERB: laten, verhuren, toestaan, toelaten, laten begaan, laten schieten, verhinderen; NOUN: verhuring, het verhuren, huurhuis, beletsel, plaatsbespreking, kaartenverkoop, verhindering, overgespeelde bal; USER: laten, laat, laten we, liet, te laten

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
little /ˈlɪt.l̩/ = NOUN: beetje, weinige, kleinigheid; ADJECTIVE: weinig, beetje, klein, gering, laag, luttel, karig; ADVERB: weinig, ietsje; USER: beetje, weinig, klein, kleine, wat

GT GD C H L M O
live /lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen; ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk; USER: wonen, leven, woont, woon, leeft

GT GD C H L M O
living /ˈlɪv.ɪŋ/ = NOUN: leven, levensonderhoud, bestaan, levenswijze, predikantsplaats; ADJECTIVE: levend, levendig, stromend, wakker; USER: leven, levend, levensonderhoud, levende, wonen

GT GD C H L M O
looking /ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking

GT GD C H L M O
looks /lʊk/ = USER: ziet er, ziet, kijkt, lijkt, looks

GT GD C H L M O
make /meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; NOUN: merk, fabrikaat; USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt

GT GD C H L M O
makes /meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat; VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal

GT GD C H L M O
making /ˈmeɪ.kɪŋ/ = NOUN: making, maak, vervaardiging, vorming, aanmaak, fabricatie, maaksel; USER: making, maken, maken van, het maken, het maken van

GT GD C H L M O
management /ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg; USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van

GT GD C H L M O
managers /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: managers, beheerders, leidinggevenden, manager

GT GD C H L M O
mandate /ˈmæn.deɪt/ = NOUN: mandaat, opdracht, bevelschrift, mandement; VERB: onder mandaat stellen; USER: mandaat, het mandaat, opdracht, mandaat van

GT GD C H L M O
mandates /ˈmæn.deɪt/ = NOUN: mandaat, opdracht, bevelschrift, mandement; USER: mandaten, mandaat, opdrachten, de mandaten, mandaten van

GT GD C H L M O
marketing /ˈmɑː.kɪ.tɪŋ/ = NOUN: afzet, verkoop, inkoop, markthandel, commercieel beleid, marktgoederen, marktbezoek; USER: afzet, verkoop, marketing, handel, verkoopseizoen

GT GD C H L M O
material /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materiaal, grondstof, bouwstof, bestanddeel; ADJECTIVE: materieel, stoffelijk, belangrijk, lichamelijk, zinnelijk; USER: materiaal, materieel, materiële, materialen

GT GD C H L M O
matter /ˈmæt.ər/ = NOUN: materie, zaak, stof, aangelegenheid, ding, affaire, aanleiding, reden, zetsel; VERB: van belang zijn, betekenen, toedoen, etteren; USER: materie, zaak, stof, uit, toe

GT GD C H L M O
matters /ˈmæt.ər/ = NOUN: materie, zaak, stof, aangelegenheid, ding, affaire, aanleiding, reden, zetsel; VERB: van belang zijn, betekenen, toedoen, etteren; USER: zaken, aangelegenheden, kwesties, vraagstukken, gebied

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
meaningfully /ˈmiː.nɪŋ.fəl/ = USER: betekenisvol, zinvol, zinvolle, betekenisvolle, zinvolle wijze

GT GD C H L M O
means /miːnz/ = NOUN: middel, middelen, inkomsten; USER: middelen, middel, betekent, betekent dat, verstaan

GT GD C H L M O
measure /ˈmeʒ.ər/ = VERB: meten, opmeten, afmeten, uitmeten, de maat nemen, toemeten, onderzoekend aankijken, deelbaar zijn op, beoordelen; NOUN: maatregel, maat, maatstaf, hoeveelheid, beperking, bedrag; USER: meten, te meten, meet, meten van, maat

GT GD C H L M O
measured /ˈmeʒ.əd/ = ADJECTIVE: afgemeten, gematigd, weloverwogen, gelijkmatig, ceremonieel; USER: afgemeten, gemeten, gewaardeerd, meten, bepaald

GT GD C H L M O
mechanism /ˈmek.ə.nɪ.zəm/ = NOUN: mechanisme, mechaniek, techniek; USER: mechanisme, mechanisme voor, regeling, mechanisme van

GT GD C H L M O
medical /ˈmed.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: medisch, geneeskundig, medicinaal, helend; NOUN: medisch onderzoek, medisch student; USER: medisch, medische, de medische, arts

GT GD C H L M O
menu /ˈmen.juː/ = NOUN: menu, menukaart, spijskaart, program, spijslijst; USER: menu, het menu, menu te

GT GD C H L M O
mere /mɪər/ = ADJECTIVE: louter, enkel, maar, zuiver, bloot; NOUN: meer, vijver; USER: louter, slechts, enkele, loutere, enkel

GT GD C H L M O
method /ˈmeθ.əd/ = NOUN: methode, werkwijze, handelwijze, orde, regelmaat; USER: methode, werkwijze, wijze, manier

GT GD C H L M O
methods /ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek; USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor

GT GD C H L M O
mind /maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect; VERB: bedenken; USER: geest, erg, mind, letten, let

GT GD C H L M O
minds /maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect; VERB: bedenken; USER: geesten, gedachten, hoofden, geest, verstand

GT GD C H L M O
model /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; ADJECTIVE: model-, voorbeeldig; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: model, model Meer, model van, type

GT GD C H L M O
models /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: modellen, Models, Voorbeelden Modellen, modellen die

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
motivational /ˌməʊ.tɪˈveɪ.ʃən.əl/ = USER: motiverende, motivationele, motivatie, motieven, Motivational

GT GD C H L M O
myths /mɪθ/ = NOUN: mythe, onbestaand iets; USER: mythen, mythes, mythe, myths

GT GD C H L M O
neatly /ˈniːt.li/ = ADVERB: netjes, proper, zindelijk; USER: netjes, keurig, overzichtelijk

GT GD C H L M O
needs /nēd/ = NOUN: behoefte aan; USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van

GT GD C H L M O
negative /ˈneɡ.ə.tɪv/ = NOUN: negatief, negatieve pool, ontkenning, weigering, weigerend antwoord; ADJECTIVE: negatief, ontkennend, weigerend; VERB: ontkennen, verwerpen, weerspreken, afstemmen; USER: negatief, negatieve, een negatieve, ontkennend

GT GD C H L M O
neither /ˈnaɪ.ðər/ = CONJUNCTION: noch, ook ... niet; ADJECTIVE: geen, evenmin, geen van beide, geen van alle; PRONOUN: geen, geen van beide, geen van alle; ADVERB: ook ... niet; USER: noch, geen van beide, geen, niet, beide

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
nor /nɔːr/ = CONJUNCTION: noch, ook niet; ADVERB: evenmin; USER: noch, evenmin, of, ook niet

GT GD C H L M O
norms /nɔːm/ = NOUN: norm, regel, standaard, standaardmaat, patroon; USER: normen, de normen, norm

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
novelty /ˈnɒv.əl.ti/ = NOUN: nieuwheid, nieuwigheid, nieuws, nieuwtje, het nieuwe, nieuw artikel; USER: nieuwigheid, nieuwheid, Novelty, noviteit, nieuwigheids

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
online /ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
organisations /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisaties, organisaties die, instellingen, organisatie

GT GD C H L M O
organization /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting

GT GD C H L M O
organizations /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisaties, organisaties die, instellingen, organisatie

GT GD C H L M O
oriented /ˈôrēˌent/ = USER: georiënteerd, georiënteerde, oriented, gerichte, gericht

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
out /aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij; PREPOSITION: uit, langs; NOUN: uitweg; USER: uit, buiten, eruit, niet, op

GT GD C H L M O
pattern /ˈpæt.ən/ = NOUN: patroon, model, voorbeeld, knippatroon, toonbeeld, staal; ADJECTIVE: model-; VERB: vormen, modelleren, volgens patroon maken, monsteren, naar een model maken, tot voorbeeld nemen; USER: patroon, patroon van, model, pattern

GT GD C H L M O
pay /peɪ/ = VERB: betalen, lonen, voldoen, storten, vergoeden, uitbetalen, boeten, uitkeren; NOUN: loon, betaling, salaris, uitbetaling; USER: betalen, betaalt, te betalen, betaal, besteden

GT GD C H L M O
perceived /pəˈsiːv/ = VERB: waarnemen, bemerken, merken, ontwaren, bespeuren; USER: gepercipieerde, waargenomen, ervaren, opgevat, gezien

GT GD C H L M O
perform /pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven; USER: uitvoeren, verrichten, voeren, te voeren, uit te voeren

GT GD C H L M O
performance /pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling; USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties

GT GD C H L M O
performances /pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling; USER: voorstellingen, optredens, performances, prestaties, uitvoeringen

GT GD C H L M O
perspective /pəˈspek.tɪv/ = NOUN: perspectief, vooruitzicht, perspectieftekening, vergezicht, verschiet, doorkijk, prospect, perspectivische tekening, doorzichtkunde; ADJECTIVE: perspectivisch; USER: perspectief, vooruitzichten, perspectief zetten, perspectivisch, oogpunt

GT GD C H L M O
places /pleɪs/ = VERB: plaatsen, zetten, stellen; NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal; USER: plaatsen, plekken, Places, Bezienswaardigheden, Herkenningspunten

GT GD C H L M O
please /pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen; USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u

GT GD C H L M O
point /pɔɪnt/ = NOUN: punt, puntje, piek, spits, stip, top, decimaalteken; VERB: wijzen, punten, richten, stellen, mikken; USER: punt, letter, point, bijzondere, moment

GT GD C H L M O
political /pəˈlɪt.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: politiek, staatkundig; NOUN: staatsgevangene; USER: politiek, politieke, de politieke

GT GD C H L M O
politically /pəˈlɪt.ɪ.kəl/ = ADVERB: staatkundig; USER: politiek, politieke, politiek gezien, politiek opzicht

GT GD C H L M O
politicians /ˌpɒl.ɪˈtɪʃ.ən/ = NOUN: politicus, staatsman, politieke intrigant; USER: politici, politiek, politieke, de politici

GT GD C H L M O
ponder /ˈpɒn.dər/ = VERB: overdenken, overpeinzen, overwegen, peinzen; USER: overpeinzen, overdenken, peinzen, nadenken, denken

GT GD C H L M O
portuguese /ˈpôrCHəˌgēz/ = NOUN: Portugees; ADJECTIVE: Portugees; USER: Portugees, portuguese, Portugese, het Portugees

GT GD C H L M O
positive /ˈpɒz.ə.tɪv/ = NOUN: positief, positief getal, stellende trap, werkelijkheid; ADJECTIVE: positief, zeker, stellig, constructief, bepaald, volstrekt, dogmatisch; USER: positief, positieve, de positieve

GT GD C H L M O
possible /ˈpɒs.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: mogelijk, bestaanbaar; NOUN: mogelijkheid, het mogelijke; USER: mogelijk, mogelijke, onmogelijk, ons onmogelijk, mogelijk is

GT GD C H L M O
potential /pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid; ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend; USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk

GT GD C H L M O
produce /prəˈdjuːs/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen; NOUN: produkten, product, productie, opbrengst, produkt, produktie; USER: produceren, te produceren, productie, productie van, produceert

GT GD C H L M O
production /prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: productie, produktie, product, voortbrenging, produkt, voortbrengsel; USER: productie, de productie, produktie, productie van

GT GD C H L M O
productive /prəˈdʌk.tɪv/ = ADJECTIVE: produktief, vruchtbaar, voortbrengend, producerend; USER: produktief, vruchtbaar, productieve, productief, productiever

GT GD C H L M O
prof /prɒf/ = USER: prof, prof., prof.dr., prof. dr.

GT GD C H L M O
profitability /ˈprɒf.ɪ.tə.bl̩/ = USER: winstgevendheid, rentabiliteit, rendabiliteit, de winstgevendheid, rendement

GT GD C H L M O
profitable /ˈpräfitəbəl/ = ADJECTIVE: winstgevend, voordelig, profijtelijk, nuttig, heilzaam; USER: winstgevend, winstgevende, rendabel, rendabele, winst

GT GD C H L M O
progress /ˈprəʊ.ɡres/ = NOUN: vooruitgang, voortgang, verloop, vordering, verbetering, stand van zaken, toeneming, beterschap; VERB: vooruitgaan, vooruitkomen, opschieten, vordering maken, aan de gang zijn; USER: vooruitgang, voortgang, vorderingen, de vooruitgang, de voortgang

GT GD C H L M O
promises /ˈprɒm.ɪs/ = NOUN: belofte, toezegging; VERB: beloven, toezeggen, uitloven, zijn woord geven; USER: belooft, beloften, beloofd, beloftes

GT GD C H L M O
psychology /saɪˈkɒl.ə.dʒi/ = NOUN: psychologie, zielkunde; USER: psychologie, de psychologie, psychology, Karakter, psychologische

GT GD C H L M O
public /ˈpʌb.lɪk/ = NOUN: publiek, herberg; ADJECTIVE: openbaar, publiek, algemeen, openlijk, ruchtbaar, staats-, volks-; USER: publiek, openbaar, openbare, publieke, de openbare

GT GD C H L M O
published /ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen; USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt

GT GD C H L M O
push /pʊʃ/ = VERB: duwen, schuiven, dringen, drijven, stoten, aanzetten, aandringen op, aanduwen; NOUN: druk, duw, drukknop, stoot; USER: duwen, duw, druk, push, te duwen

GT GD C H L M O
put /pʊt/ = VERB: zetten, stellen, leggen, plaatsen, doen, steken, zeggen, uitdrukken, bergen, aanspannen; NOUN: baissepremie, worp van gewicht, optie van verkoop, zachte slag met golfstok; USER: zetten, leggen, zet, gezet, stellen

GT GD C H L M O
question /ˈkwes.tʃən/ = NOUN: vraag, kwestie, vraagstuk, interpellatie, navraag, rondvraag, examenopgaaf; VERB: vragen, ondervragen, betwijfelen, in twijfel trekken, interpelleren; USER: vraag, kwestie, betrokken, vragen, desbetreffende

GT GD C H L M O
questions /ˈkwes.tʃən/ = VERB: vragen, ondervragen, betwijfelen, in twijfel trekken, interpelleren; NOUN: vraag, kwestie, vraagstuk, interpellatie, navraag, rondvraag, examenopgaaf; USER: vragen, vragen te, vraag, de vragen, vraagstukken

GT GD C H L M O
real /rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst; NOUN: reaal; USER: echt, reëel, echte, real, reële

GT GD C H L M O
reason /ˈriː.zən/ = NOUN: reden, rede, oorzaak, grond, verstand, redelijkheid, recht, billijkheid, evenredigheid; VERB: beredeneren, argumenteren, redeneren over, redekavelen, bepraten, spreken over; USER: reden, Daarom, redenen, reden waarom, reden dan

GT GD C H L M O
recognition /ˌrek.əɡˈnɪʃ.ən/ = NOUN: erkenning, herkenning; USER: erkenning, herkenning, de erkenning, opname, erkend

GT GD C H L M O
relationships /rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap; USER: relaties, verhoudingen, relatie, betrekkingen, verbanden

GT GD C H L M O
represents /ˌrep.rɪˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden; USER: vertegenwoordigt, representeert, staat, is, staat voor

GT GD C H L M O
reproduction /ˌriː.prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: weergave, reproduktie, vermeerdering; USER: weergave, reproduktie, reproductie, voortplanting, de voortplanting

GT GD C H L M O
responsibility /riˌspänsəˈbilətē/ = NOUN: verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, verantwoording; USER: verantwoordelijkheid, verantwoordelijk, de verantwoordelijkheid, verantwoordelijkheid van, aansprakelijkheid

GT GD C H L M O
result /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: gevolg, resultaat, leiden, resulteren, met resultaten

GT GD C H L M O
revolution /ˌrev.əˈluː.ʃən/ = NOUN: revolutie, omwenteling, omloop, toer, kring; USER: revolutie, omwenteling, de revolutie, revolution, revolutie van

GT GD C H L M O
rules /ruːl/ = NOUN: reglement; USER: reglement, regels, voorschriften, bepalingen, regeling

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
same /seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende; ADVERB: eender, op dezelfde wijze; ADJECTIVE: eentonig; USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk

GT GD C H L M O
say /seɪ/ = VERB: zeggen, luiden, opzeggen, opgeven; NOUN: mening, zeggenschap; ADVERB: bijvoorbeeld, ongeveer; USER: zeggen, zeggen dat, zeg, zegt

GT GD C H L M O
scholarship /ˈskɒl.ə.ʃɪp/ = NOUN: beurs, studiebeurs, wetenschap, geleerdheid; USER: beurs, studiebeurs, geleerdheid, wetenschap, beurzenprogramma

GT GD C H L M O
scorecard /ˈskôrkärd/ = USER: scorecard, scorekaart, scorelijst, de scorekaart,

GT GD C H L M O
scrutinize /ˈskruː.tɪ.naɪz/ = VERB: nauwkeurig onderzoeken, navorsen; USER: onderzoeken, onderzoekt, loep, controleren, kritisch

GT GD C H L M O
second /ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander; NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie; ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats; USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede

GT GD C H L M O
see /siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel; USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien

GT GD C H L M O
seeks /siːk/ = VERB: zoeken, trachten, opzoeken, uitkijken naar, afzoeken, uitzien naar, doorzoeken; USER: streeft, zoekt, tracht, beoogt, wil

GT GD C H L M O
sees /siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven; USER: ziet, beschouwt, ziet een, zorgt

GT GD C H L M O
sense /sens/ = NOUN: zin, gevoel, betekenis, verstand, besef, zintuig, begrip, belang, onderscheidingsvermogen; VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van; USER: zin, gevoel, zintuig, verstand, betekenis

GT GD C H L M O
series /ˈsɪə.riːz/ = NOUN: serie, reeks, opeenvolging, set, rist, ris; USER: serie, reeks, series, aantal

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
services /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag; USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van

GT GD C H L M O
seventh /ˈsev.ənθ/ = USER: seventh-, seventh, zevende; ADJECTIVE: zevende; USER: zevende, de zevende, zevenden

GT GD C H L M O
shape /ʃeɪp/ = NOUN: vorm, gestalte, gedaante, model, blok, lichamelijke conditie, fatsoen; VERB: vormen, maken, formeren, modelleren, fatsoeneren; USER: vorm, vorm te geven, vormgeven, vorm te, vorm geven

GT GD C H L M O
shared /ʃeəd/ = VERB: delen, verdelen, deelnemen; USER: gedeeld, gedeelde, deelden, deelde, gemeenschappelijke

GT GD C H L M O
shareholder /ˈʃeəˌhəʊl.dər/ = NOUN: aandeelhouder; USER: aandeelhouder, aandeelhouders, aandeelhouderswaarde, aandeelhouder van

GT GD C H L M O
shows /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: shows, laat zien, toont, laat, blijkt

GT GD C H L M O
similar /ˈsɪm.ɪ.lər/ = ADJECTIVE: soortgelijk, gelijk, dergelijk, gelijksoortig, overeenkomstig, gelijkvormig; USER: soortgelijk, gelijk, gelijksoortig, soortgelijke, vergelijkbare

GT GD C H L M O
simply /ˈsɪm.pli/ = ADVERB: eenvoudig, eenvoudigweg, enkel, gewoonweg, alleen maar; USER: eenvoudig, eenvoudigweg, gewoonweg, gewoon, simpelweg

GT GD C H L M O
sixth /sɪksθ/ = USER: sixth-, sixth, zesde; ADJECTIVE: zesde; USER: zesde, de zesde, Sixth

GT GD C H L M O
so /səʊ/ = ADVERB: zo, dus, toch, zus, ergo, ziezo; CONJUNCTION: ook weer; USER: dus, zo, zodat, dat

GT GD C H L M O
social /ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig; USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale

GT GD C H L M O
society /səˈsaɪ.ə.ti/ = NOUN: samenleving, maatschappij, vereniging, genootschap, gezelschap, sociëteit, omgang, club, de grote wereld; USER: samenleving, maatschappij, de samenleving, de maatschappij, middenveld

GT GD C H L M O
sociologists = NOUN: socioloog; USER: sociologen, de sociologen, socioloog"

GT GD C H L M O
soft /sɒft/ = ADJECTIVE: zacht, week, slap, zoet, mals, zoetsappig, wekelijk, liefelijk; USER: zacht, zachte, soft

GT GD C H L M O
sooner /suːn/ = ADVERB: veeleer; USER: eerder, spoediger, sneller, vroeg, Hoe eerder

GT GD C H L M O
sound /saʊnd/ = VERB: klinken, luiden, peilen, polsen; NOUN: geluid, klank, toon; ADJECTIVE: gezond, solide, deugdelijk; ADVERB: gezond, solide; USER: klinken, geluid, klinkt, horen, afgaan

GT GD C H L M O
spanish /ˈspæn.ɪʃ/ = ADJECTIVE: Spaans; USER: Spaans, Spaanse, spanish, het Spaans

GT GD C H L M O
stable /ˈsteɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: stabiel, stevig, bestendig, vast, duurzaam, hecht, gevestigd; NOUN: stal; USER: stabiel, stal, stabiele, een stabiele, stabieler

GT GD C H L M O
stakeholder /ˈsteɪkˌhəʊl.dər/ = USER: belanghebbenden, stakeholders, belanghebbende, van belanghebbenden, de belanghebbenden

GT GD C H L M O
standpoint /ˈstænd.pɔɪnt/ = NOUN: standpunt; USER: standpunt, oogpunt, gezichtspunt, standpunt van, oogpunt van

GT GD C H L M O
strategy /ˈstræt.ə.dʒi/ = NOUN: strategie, krijgskunde, krijgskunst, krijgswetenschap; USER: strategie, strategie van, de strategie, strategie voor

GT GD C H L M O
strives /straɪv/ = USER: streeft, streeft ernaar, streeft er, tracht, streven

GT GD C H L M O
subtitles /ˈsʌbˌtaɪ.tl̩/ = NOUN: subtitel; USER: ondertitels, ondertiteling, subtitles, ondertiteld, film

GT GD C H L M O
surrounding /səˈraʊnd/ = ADJECTIVE: nabijgelegen, omliggend; USER: omliggend, nabijgelegen, omliggende, omgeving, omringende

GT GD C H L M O
surveys /ˈsɜː.veɪ/ = NOUN: overzicht, opmeting, schouwing; VERB: overzien, opmeten, opnemen, toezien, schouwen; USER: enquêtes, surveys, onderzoeken, onderzoek, enquetes

GT GD C H L M O
sustainability /səˈsteɪ.nə.bl̩/ = USER: duurzaamheid, houdbaarheid, duurzame, duurzaam, de duurzaamheid

GT GD C H L M O
swiss /swis/ = ADJECTIVE: Zwitsers; NOUN: Zwitser, Gruyère; USER: Zwitsers, Zwitser, Zwitserse, zwitserland, swiss

GT GD C H L M O
systems /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels

GT GD C H L M O
t /tiː/ = USER: t, van T, De T

GT GD C H L M O
take /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen; NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette; USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren

GT GD C H L M O
target /ˈtɑː.ɡɪt/ = NOUN: doel, doelwit, doelgebied, mikpunt, schietschijf, schietwedstrijd, spoorwegsein, beukelaar, productiecijfer; USER: doel, doelwit, doelstelling, doel in, doelgroep

GT GD C H L M O
task /tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk; VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen; USER: taak, opdracht, taken, opgave, task

GT GD C H L M O
tasks /tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk; VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen; USER: taken, opdrachten, taken voor deze applicatie, taak, de taken

GT GD C H L M O
taxes /tæks/ = VERB: belasten, berekenen, aanslaan, taxeren, beschuldigen, vaststellen, op de proef stellen, beslag leggen op, veel vergen van; NOUN: belasting, rijksbelasting, schatting, proef; USER: belastingen, belasting, incl., Taxes, heffingen

GT GD C H L M O
tells /tel/ = VERB: vertellen, zeggen, verhalen, herkennen, onderscheiden, tellen, opgeven, bevelen, pleiten, onderrichten, klikken, overbrieven, effect geven; USER: vertelt, zegt, geeft, verteld

GT GD C H L M O
ten /ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen; USER: tien, ten, tiental

GT GD C H L M O
termed /tɜːm/ = VERB: noemen; USER: genoemd, aangeduid, zogenaamde, noemde, genaamd

GT GD C H L M O
text /tekst/ = NOUN: tekst, onderwerp; USER: tekst, text, teksten, de tekst

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
thereby /ˌðeəˈbaɪ/ = ADVERB: daardoor, daarbij; USER: daardoor, daarbij, waardoor, daarmee, aldus

GT GD C H L M O
these /ðiːz/ = PRONOUN: deze, die; USER: deze, die, dit, van deze, volgende

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
thing /θɪŋ/ = NOUN: ding, voorwerp, zaakje, schepsel; USER: ding, wat, zaak, iets, dingen

GT GD C H L M O
things /θɪŋ/ = NOUN: spullen, bullen; USER: spullen, dingen, dingen die er, dingen die, zaken

GT GD C H L M O
think /θɪŋk/ = VERB: denken, bedenken, menen, geloven, achten, overdenken, van mening zijn, zich voorstellen, zich herinneren, van plan zijn; NOUN: gedachte, nadenking; USER: denken, denk, denk dat, dat, denkt

GT GD C H L M O
third /θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde; ADJECTIVE: derde; USER: derde, van derde, de derde, derden

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
thus /ðʌs/ = ADVERB: dus, zo, als volgt, op deze manier, zus; USER: dus, zo, aldus, derhalve, waardoor

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
together /təˈɡeð.ər/ = ADVERB: samen, tezamen, bij elkaar, aan elkaar, bijeen, tegelijk, aaneen, ineen, opeen, achtereen, een geheel vormend; ADJECTIVE: saam; USER: samen, tezamen, elkaar, bij elkaar, samen te

GT GD C H L M O
topic /ˈtɒp.ɪk/ = NOUN: onderwerp, thema, actualiteit, iets actueels; ADJECTIVE: actueel, tegenwoordig; USER: onderwerp, topic, thema, bericht Plaats, bericht

GT GD C H L M O
touch /tʌtʃ/ = VERB: aanraken, toetsen, beroeren, aanroeren; NOUN: contact, aanraking, toets, gevoel, aanslag, tast, tastzin, betasting; USER: Raak, aanraken, raken, aanraakt, raakt

GT GD C H L M O
towards /təˈwɔːdz/ = PREPOSITION: tot, tegenover, jegens, in de richting van, tegen, bij, naar toe, omtrent, voor-; ADVERB: toe; USER: in de richting van, jegens, tegen, tegenover, tot

GT GD C H L M O
transactions /trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling; USER: transacties, verrichtingen, handelingen, transactie, transacties met

GT GD C H L M O
transcript /ˈtræn.skrɪpt/ = NOUN: afschrift, overschrijving, copie; USER: afschrift, transcript, transcriptie, cijferlijst

GT GD C H L M O
tried /traɪd/ = ADJECTIVE: beproefd, trouw; USER: beproefd, geprobeerd, probeerde, probeerden, getracht

GT GD C H L M O
twitter /ˈtwɪt.ər/ = VERB: tjilpen, sjilpen, kwetteren, piepen, trillen, giechelen; NOUN: gekwetter, getjilp, trilling, zenuwachtigheid; USER: tjilpen, twitter, twitter Ik

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
understand /ˌʌn.dəˈstænd/ = VERB: begrijpen, verstaan, beseffen, bevatten, opvatten, vernemen, nemen; USER: begrijpen, te begrijpen, begrijp, begrijpt, inzicht

GT GD C H L M O
understanding /ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid; ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande

GT GD C H L M O
understood /ˌʌn.dəˈstænd/ = ADJECTIVE: begrijpelijk; USER: begrijpelijk, begrepen, verstaan, wel verstaan, begreep

GT GD C H L M O
unions /ˈjuː.ni.ən/ = NOUN: unie, vereniging, verbond, bond, eendracht, aaneenvoeging; USER: vakbonden, bonden, unies, unions, werknemersorganisaties

GT GD C H L M O
unique /jʊˈniːk/ = ADJECTIVE: uniek, enig, ongeëvenaard; NOUN: unicum; USER: uniek, unieke, unique, een unieke

GT GD C H L M O
university /ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie; ADJECTIVE: universiteit-, academisch, universair, universiteits-; USER: universiteit, University, universitaire, universitair, universiteiten

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
us /ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons; USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op

GT GD C H L M O
useful /ˈjuːs.fəl/ = ADJECTIVE: nuttig, bruikbaar, dienstig, bevorderlijk, bedreven; USER: nuttig, bruikbaar, nuttige, handig, bruikbare

GT GD C H L M O
valuable /ˈvæl.jʊ.bl̩/ = ADJECTIVE: waardevol, kostbaar, waardeerbaar; NOUN: waarde, kostbaarheid; USER: waardevol, waardevolle, kostbare, waarde, belangrijke

GT GD C H L M O
value /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van

GT GD C H L M O
values /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarden, waardes, waarde, de waarden

GT GD C H L M O
various /ˈveə.ri.əs/ = ADJECTIVE: divers, verschillend, afwisselend, menigvuldig, menigvoudig; USER: divers, verschillende, diverse, de verschillende, verscheidene

GT GD C H L M O
video /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; ADJECTIVE: video-

GT GD C H L M O
view /vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen; NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw; USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie

GT GD C H L M O
virtually /ˈvɜː.tju.ə.li/ = ADVERB: virtueel, practisch; USER: virtueel, vrijwel, nagenoeg, bijna, praktisch

GT GD C H L M O
wanted /ˈwɒn.tɪd/ = ADJECTIVE: gevraagd, gezocht; USER: gezocht, wilde, wilden, wou, willen

GT GD C H L M O
watch /wɒtʃ/ = NOUN: horloge, wacht, toezicht, nachtwake, waakzaamheid, polshorloge, wachter, zakuurwerk, waarneming; VERB: kijken naar, waken, uitkijken, volgen, letten op, bewaken, gadeslaan, bespieden, hoeden, waakzaam zijn, beloeren, nagaan, wakker blijven, op zijn hoede zijn, naogen, op wacht staan, in het oog houden; USER: horloge, kijken naar, waken, letten op, kijken

GT GD C H L M O
way /weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid; USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
wellbeing /ˌwelˈbiː.ɪŋ/ = USER: welzijn, welbevinden, Wellbeing, het welzijn, welzijn van

GT GD C H L M O
were /wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
whenever /wenˈev.ər/ = CONJUNCTION: telkens als; ADVERB: wanneer ook; USER: telkens als, wanneer, als, waar, telkens wanneer

GT GD C H L M O
where /weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen; CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook; USER: waar, waarin, wanneer, waarbij

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
whole /həʊl/ = NOUN: geheel; ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, vol, gezond, gaaf, ongeschonden; USER: geheel, heel, hele, gehele, volledige

GT GD C H L M O
why /waɪ/ = ADVERB: waarom, hoezo; CONJUNCTION: waarom, hoezo; NOUN: de reden, het waarom; USER: waarom, Daarom, reden waarom, de reden waarom, waarom de

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
within /wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis; PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per; USER: binnen, in, op, onder, binnen de

GT GD C H L M O
won /wʌn/ = NOUN: won; ADJECTIVE: gewonnen; USER: won, gewonnen, heb, wonnen, gewonnen van

GT GD C H L M O
words /wɜːd/ = NOUN: tekst, praatjes; USER: tekst, woorden, woord

GT GD C H L M O
work /wɜːk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen; NOUN: werk, arbeid, werkplaats, het doen; USER: werken, werk, te werken, werkt, het werk

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
wrap /ræp/ = VERB: wikkelen, inpakken, omhullen, hullen, oprollen; NOUN: omslagdoek, sjaal, omhulsel, kamerjapon, reisdeken; USER: wrap, wikkelen, wikkel, verpakken, inpakken

GT GD C H L M O
yes /jes/ = USER: yes-, yes, yeah, yea, ay, yep, toestemming; USER: ja, yes

GT GD C H L M O
yet /jet/ = ADVERB: nog, toch, nochtans, noch; CONJUNCTION: doch; USER: nog, toch, maar, nog niet, doch

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

442 words